Vervolgonderzoek (II)

Een tweede spin-off van het onderzoek dat wij op verzoek van een van onze cliënten hebben uitgevoerd bij een zevental gemeenten, drie universiteiten en enkele zelfstandige bestuursorganen is het volgende. Tijdens dat onderzoek hebben wij gezien dat de organisaties die wij hebben aangeschreven nogal verschillend omgaan met de verplichtingen die indertijd voortvloeiden uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en thans uit de Wet open overheid (Woo). Volgens beide wetten behoort een verzoek om informatie ‘zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken’ te worden afgehandeld. Een gemeente die dat heel netjes deed is de gemeente Bronckhorst, die de gevraagde documenten al na een week openbaar maakte. Dat was uitzonderlijk snel, temeer nu de gemeente in de tussentijd ook nog een zienswijze heeft ingewonnen bij de Nationale ombudsman. Verscheidene andere organisaties hebben de termijn van vier weken wél ten volle benut en een enkele gemeente heeft de te nemen beslissing met nog eens twee weken verdaagd. Ook daarmee hielden zij zich echter nog steeds aan de wet.

Drie uitzonderingen

Bij drie organisaties moesten wij aanzienlijk meer moeite doen om de gevraagde informatie op tafel te krijgen. Dat zijn het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), de gemeente Montferland en de Universiteit van Amsterdam (UvA). Het IMG moet dit in zoverre worden vergeven dat deze organisatie nogal wat personele krapte heeft gekend, maar dat neemt niet weg dat het jammer is dat deze organisatie pas aan haar verplichtingen heeft voldaan nadat de Rechtbank Noord-Nederland haar een dwangsom had opgelegd. Met name de kosten van rechtsbijstand die het IMG in dit verband heeft moeten voldoen – toch een kleine drieduizend euro – hadden eenvoudig kunnen worden vermeden. Veel bonter echter maakten het de gemeente Montferland en de UvA. Die hebben namelijk niet alleen de termijnen overschreden, maar ook daarna nog weer fout na fout gemaakt. Deze gang van zaken wordt hierna beschreven.

De gemeente Montferland

Bij de gemeente Montferland is het een eenvoudige ambtenaar die aan de bron staat van een hoop ellende. Deze ambtenaar, juridisch beleidsmedewerker mr. M. (Martin) Peters, bestond het om eerst het oorspronkelijke verzoek om informatie te laat af te handelen en verklaarde vervolgens ook nog eens het door onze cliënt ingediende bezwaar wegens het niet tijdig nemen van dat besluit kennelijk niet-ontvankelijk. Hoewel hij een jurist is met al heel wat dienstjaren had de heer Peters bij de behandeling van dat bezwaar artikel 15a van de Wob over het hoofd gezien, waardoor hij niet wist dat zo’n bezwaar onder de gegeven omstandigheden wel degelijk gegrond moest worden verklaard. Tot overmaat van ramp bleek in een daaropvolgend bezwaar ook nog eens dat de heer Peters ten onrechte had beweerd dat er geen documenten waren die in het kader van het verzoek openbaar konden worden gemaakt. Die documenten waren er, zo moest de gemeente erkennen, namelijk wél. De heer Peters had er al met al een behoorlijke bende van weten te maken.
  Geconfronteerd met zijn missers wist de heer Peters niets beters te verzinnen dan dat hij de indiener van het verzoek ging betichten van ‘misbruik van bevoegdheid’, een onsmakelijk verwijt dat geenszins past binnen een gezonde relatie tussen overheid en burger. Normaliter wordt een dergelijke uitspatting door de superieuren van zo’n ambtenaar dan ook vlot gecorrigeerd, maar dat pakte nu toch wat anders uit. Montferland is een vrij kleine gemeente – iemand enig idee waar het ligt? – met een nogal zwak bestuur dat onder leiding staat van een interim-burgemeester, de heer H.H. de Vries, die zelf bepaald geen brandschoon verleden heeft, en dat verklaart wellicht hoe het kan dat een ambtenaar die al sinds mensenheugenis aan de gemeente is verbonden ongestoord zijn gang kan blijven gaan. De rechtszaken stapelen zich inmiddels op en daarmee ook de kosten voor – uiteindelijk – de burger. Onze zorgwekkende ervaringen met de gemeente Montferland hebben ons dan ook doen besluiten om de omgang van deze gemeente met de Wob en de Woo enerzijds en het klachtrecht anderzijds aan een nader onderzoek te onderwerpen. Op de pagina die aan dit onderzoek is gewijd lees je daarover meer.

De UvA

Het tweede zorgenkindje dat in dit verband moet worden genoemd is de UvA. Ook hier is het een niet al te competente medewerker, hoofd Juridische Zaken mr. drs. S. (Saskia) Voortman, die zich steeds verder vastdraait in een geschil waarin de universiteit uiteindelijk slechts aan het kortste eind kan trekken en ook nu wordt deze medewerker niet door haar superieuren, onder wie met name de voorzitter van het college van bestuur prof. dr. G.T.M. ten Dam, gecorrigeerd. Saillant detail in dit verband is dat de UvA in een eerste rechtszaak bestuursrechter mevrouw mr. M. Greebe aan haar zijde heeft gevonden, uit welke misslag de kwestie-Greebe is voortgevloeid die elders op deze website wordt besproken. Dat deze uitkomst van die eerste ronde de universiteit niet zal kunnen baten staat ondertussen al min of meer vast. En dat wij daar, juristen die wij nu eenmaal zijn, best wel enige lol aan ontlenen is echt geen geheim. Dat neemt echter niet weg dat het natuurlijk een schande is dat de UvA aldus bakken met geld over de balk smijt alleen omdat ene mevrouw Voortman haar ongelijk niet wil erkennen. Zouden de gulle donateurs van het Amsterdams Universiteitsfonds weten dat deze universiteit haar schaarse middelen aan dit soort ongein besteedt? Ook naar de omgang van de UvA met de Wob en de Woo hebben wij inmiddels een nader onderzoek ingesteld. Daarover meer op de pagina die over dat onderzoek gaat. Aldaar vind je ook de reactie die de UvA op onze publicatie heeft gegeven.